Wetenschappelijke naam
Epidalea calamita
De rugstreeppad in het Park
Hoewel de rugstreeppad in Nederland vooral voorkomt in de duinen, het rivierengebied en in poldergebieden, is hij ook te vinden in het Park. De vele ondiepe poeltjes en vennetjes maken het Park een prettige omgeving voor deze amfibie. De rugstreeppad is te vinden in de verschillende vennen op het Deelense Veld, het ven achter het Museonder en bij de Veentjesweide. Ook komt hij voor in de drinkvijvers voor het wild.
Uiterlijke kenmerken
De rugstreeppad is te herkennen aan de lichtgele streep op zijn rug. De streep kan onderbroken zijn of zelfs helemaal ontbreken. De huid is droog en wrattig en hij heeft geelgroene ogen met een horizontale pupil. Hij heeft goed zichtbare trommelvliezen. Zijn rug is geel- of grijsbruin met een patroon van groenige vlekken en vaak grote rode of roodbruine wratten. De buik is lichtgrijs met grijszwarte vlekken.
De rugstreeppad is een middelgrote pad met een gedrongen postuur en opvallend korte poten. Door de korte poten beweegt hij zich op een kenmerkende, rennende, wijze voort. Hij kan nauwelijks springen, zoals andere paddensoorten.
Volwassen dieren hebben een lichaamslengte van 4,5 tot zo’n 7 cm. Hun gewicht is erg variabel en is afhankelijk van hun conditie en mogelijk ook van de omgeving waar ze voorkomen.
Mannetjes zijn doorgaans te onderscheiden van vrouwtjes door hun blauw of paars aangelopen keel. In de voortplantingsperiode is het onderscheid tussen beide het grootst. Mannetjes hebben dan paarborstels op hun vingers en verdikte voorpoten.
De rugstreeppad heeft een van de luidste roepen van de Europese amfibieën. De mannetjes produceren in de voortplantingsperiode een schelle, ratelende roep. Door de resonantie in de grote keelkwaakblaas is het geluid van een koor rugstreeppadden voor mensen tot op meer dan een kilometer afstand te horen.
Foto gemaakt door: Harrie Wijnands
Gedrag
Zoals de meeste amfibieën is de rugstreeppad een nachtbraker. Pas tijdens het invallen van de schemering komt hij tevoorschijn om op open plekken te gaan jagen. Soms is 's nachts te zien dat hij op zandpaden zijn typische korte sprintjes trekt.
De rugstreeppad is een slechte zwemmer. Hij zoekt altijd een plek in het water waar hij op de bodem kan zitten, terwijl zijn kwaakblaas net boven het wateroppervlak uitkomt. Op dergelijke plaatsen zet hij ook zijn eieren af.
Bij gevaar blazen rugstreeppadden zich op, waarbij ze hun achterlijf verheffen. Als afweer kan de huid een melkachtige vloeistof afscheiden. Bij ernstige fysieke bedreiging stoten ze soms een angstroep uit. Als ze moeten vluchten, kunnen ze over een afstand van enkele meters een snelheid van 5 km per uur halen.
De rugstreeppad gaat actief op zoek naar voedsel. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de gewone pad, die vanaf een vaste plek voorbijkomende prooien bejaagt. Behalve door visuele prikkels, wordt voedsel ook opgespoord via het reukvermogen.
Rugstreeppadden ‘zonnen’ zo nu en dan, vooral in het vroege voorjaar en het late najaar en in de zomer tijdens de eerste uren van de dag. Ze komen dan op de rand van hun holletje in de zon zitten.
Voedsel
De rugstreeppad heeft geen uitgesproken voedselvoorkeur. Hij kan zich te goed doen aan elke bewegende prooi, zolang het dier in zijn bek past. Voorbeelden zijn mieren, kevers, slakken en regenwormen. Zijn menu wordt bepaald door het voedselaanbod en kan van plaats tot plaats en van maand tot maand verschillen.
Predatoren
Op het land worden rugstreeppadden vooral gegeten door zoogdieren zoals egels, hermelijnen en bruine ratten. Ook worden ze gegeten door vogels zoals eenden, eksters, zwarte kraaien en huismussen. Daarnaast staat de rugstreeppad op het menu van de ringslang.
De larven van de rugstreeppad worden door nog veel meer dieren gegeten, zoals insecten, andere padden, kikkers en salamanders.
Leefgebied
De rugstreeppad heeft in ons land drie belangrijke verspreidingskernen: de duinen, het rivierengebied en delen van de polders in Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland en de Noordoostpolder. Op de hogere zandgronden zoals De Hoge Veluwe komt de soort ook voor, maar minder dichtverspreid dan in de verspreidingskernen.
Voortplanting
De rugstreeppad trekt rond half april uit zijn overwinteringsplek (soms wel een meter onder de grond) naar het voortplantingswater. Dit water moet ondiep zijn, zodat het snel opwarmt. Vaak gebruiken rugstreeppadden tijdelijke poeltjes en plassen, maar ook slootjes en vennen kunnen geschikt zijn. Een voorwaarde is dat het water niet zuurder is dan pH5.
Eenmaal in het ondiepe water laten de mannetjes hun luide roep klinken. Het ratelende geluid is tot op een kilometer afstand te horen. Het trekt soortgenoten uit de wijde omgeving aan. De vrouwtjes worden aangetrokken door de koren van de mannetjes. De meeste kooractiviteit vindt in de tweede helft van april en in mei plaats, maar rugstreeppadden kunnen tot in augustus doorgaan met roepen. In sommige jaren zijn er twee of drie duidelijke pieken in de kooractiviteit te ontdekken, in andere jaren zijn er veel kleine piekjes.
Vrouwtjes verlaten onmiddellijk nadat ze de eitjes hebben afgezet het water. De meeste vrouwtjes blijven dan ook niet langer dan enkele dagen op de voortplantingsplaats. Mannetjes kunnen de hele voortplantingsperiode in en om het water vertoeven.
De eerste eisnoeren zijn er meestal in april en mei. Ze zijn meestal zo’n 2 meter lang en bevatten 2.000 tot 4.000 eieren. De larven van rugstreeppadden ontwikkelen zich snel in vergelijking met die van andere soorten amfibieën. De ontwikkelingsduur tussen eiafzet en het aan land gaan is meestal 6 tot 8 weken. Dat is bijna tweemaal zo snel als bij de gewone pad.
Het voortplantingsseizoen kan heel lang zijn, afhankelijk van de weersomstandigheden.
Het begin van het seizoen wordt meestal ingeluid door een periode met warm en vochtig weer. Tot in juli kan er een opleving in de voortplantingsactiviteit zijn. Dit gebeurt vaak na een periode van veel regen en warm weer. De meeste rugstreeppadden zoeken in oktober hun overwinteringsplaatsen op. Ze overwinteren altijd op het land, waar ze zich ingraven. Als er een overstroming van hun winterslaapplaats is, overleven ze dat meestal niet.
Leeftijd
De vrouwtjes kunnen zo’n 17 jaar worden en de mannetjes 10 jaar, maar dit is uitzonderlijk. Vaker worden ze hooguit 5 respectievelijk 4 jaar. Het verschil in leeftijd tussen de seksen komt waarschijnlijk doordat mannetjes veel langer in en om de voortplantingsplaats verblijven en daar een groter risico lopen te sterven door predatie.
Beschermde of bijzondere soort?
De rugstreeppad staat op de Nederlandse Rode lijst van bedreigde diersoorten ingedeeld als Thans niet bedreigd. Maar hij is ook opgenomen in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn. En dat betekent dat Nederland voor soorten die in deze categorie vallen, beschermingsmaatregelen moet nemen. Ons land behoort namelijk tot het natuurlijke verspreidingsgebied van deze soort.
De populaties die op de zandgronden leven lijken het moeilijk te hebben, maar in andere gebieden in ons land, zoals de Noordoostpolder, gaat het wel goed met deze soort. Daar waar hij in aantallen achteruitgaat komt dat vooral door versnippering, verzuring van voortplantingswateren en het verruigen van leefgebieden als gevolg van successie. De soort profiteert van de aanleg van poelen en venherstel.